Stemsoorten

stemsoorten
 
Fundamenteel zijn er evenveel soorten menselijke stemmen, als dat er strijkinstrumenten bestaan. Daar kent men de viool, de altviool, de violoncel en de bas. De eerste kan men vergelijken met sopraan, de tweede met alt, (ze hebben zelfs de namen gemeen), de derde met tenor en de vierde (ook al weer een naamgenoot) met de bas. Maar zo eenvoudig ligt het niet. Bij de strijkinstrumenten kennen we enkele varianten en tussenvormen zoals, viola da gamba, viola d`amore, violino, piccolo. Maar dat zijn uitzonderingen, zoals een kwaliteitsverschil tussen de ene en andere viool.
De menselijke stem is echter de meest persoonlijke der instrumenten, omdat de bespeler zelf zijn instrument is. Geen mens is gelijk aan een ander, dus ook geen twee stemmen. Wel kan men stemmen indelen naar omvang en karakter. De omvang is namelijk niet het enige wat een stem tot een bepaalde categorie doet behoren. Van belang is bovenal de klankkleur het timbre. En in het bepalen van de meer subtiele nuances is ook de persoonlijkheid van de zanger van invloed. Deze kan van nature het materiaal hebben voor een dramatische stemsoort. b.v. heldentenor, 
maar heeft hij een uitgesproken passief karakter, dan zal zijn krachtig stemgeluid toch hoofdzakelijk lyrische rollen produceren. Binnen elk van deze fundamentele stemsoorten maakt men met name bij het operarepertoire verschillende onderscheidingen. Bij ongeschoolde en slecht geschoolde stemmen neemt men vaak waar dat op bepaalde toonhoogten kleur en karakter van het geluid veranderen. Men spreekt dan wel van overgangen of stembreuken. Zo kunnen er (2 - 3 of meer) verschillend klinkende reeksen van tonen ontstaan, die men registers noemt. Dit verschijnsel hangt samen met de wijze van trillen van de stembanden (geheel of gedeeltelijk) Velen nemen 3 registers aan, kopstem, middenstem en borststem. Anderen alleen kop - en borststem. Bij mannen spreekt men meestal van falsetstem of stemregister (ook wel fistelstem) i.p.v. kopstem. Een goede scholing van de stem verlangt in de eerste plaats een juiste diagnose van de stemsoort. Timbre en omvang kunnen hierbij een rol spelen. De belangrijkste factor is echter de omvang (tessituur) van die middenligging waarin de stem zich van nature het makkelijkst beweegt. Dit is vaak te horen aan de overgangen.
 
Coloratuur
Term om beweeglijke ornamenten in de zangmuziek aan te duiden.
Iedere zangstem moet dus coloraturen kunnen zingen, tot de bas toe.
De term coloratuursopraan voor een zeer hoge soprano leggiero is dus fout.
Hij kwam echter in gebruik toen op het eind van de vorige eeuw vrijwel alleen deze stemsoort nog coloraturen zong.
 
Falset
Dit zijn de vrouwelijk klinkende hoge tonen van mannenstemmen, (iedere man kan het eigenlijk). De stembanden kunnen op twee manieren trillen. Het verschil zit hem in de dikte van de stemplooien bij het zingen. Bij het gebruik van de lage borststem liggen de stembanden voordat ze zich openen dicht tegen elkaar aan, als een soort worstjes. Bij het gebruik van de falsetstem zijn het twee dunne lipjes, die veel minder contact maken. Een falsetstem zingt als het ware met de randen van zijn stembanden.(Volgens Harm Schutte, hoogleraar stem- en spraakgeneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen).
In Italië scherp veroordeeld, maar in Frankrijk voor bepaalde lyrische effecten zeer gewaardeerd.
 
 
I. SOPRAAN                     
In de muziek de hoogste vrouwen en jongensstem (ook bij castraten) waarvan de omvang ongeveer van C`tot A`` reikt. 
Een dramatische sopraan in de opera reikt tot C```een coloratuursopraan zelfs tot F```  
 
A.Soprano leggiero acuto
Deze wordt vaak foutief betiteld als coloratuur sopraan. Fout, omdat ~coloratuur~ niets over de hoedanigheid van de stem zegt, maar alleen meedeelt dat de zangeres rollen met veel ~coloratuurpassages~ pleegt te zingen. In de 18e en het begin van de 19e eeuw was echter iedere zangeres en ook zanger een coloratuurartiest. De zgn. ~coloratuursopraan~ moet in staat zijn de 3 gestreepte F```van (*Mozarts) Köningin der Nacht te zingen. Dit is de meest karakteristieke rol. Vele rollen worden ook door de ~soprano leggiero~ gezongen. De grenzen tussen de onderverdeelde stemsoorten zijn vaag en lopen vloeiend in elkaar over. bv. Köningin der Nacht in Die Zauberflöte (*Mozart)
 
B. Soprano leggiero 
Ook haar noemt men in de wandeling ~coloratuur zangeres~ maar zij hoeft niet hoger te gaan dan de 3 gestreepte E``` en is over het algemeen warmer van klank, en charmanter van expressie dan haar koelere en zeldzamere grote zuster.
Lucia in
Lucia di Lammermoor (*Donizetti))
Amina in
La Sonnambula (*Bellini )
Lakmé in 
Lakmé (*Delibes)
 
     C. Soprano Leggiero Lirico  
Violetta in
La Traviata (*Verdi )
Manon Lescaut in
Manon (*Massenet )  
Gilda in
Rigoletto (*Verdi )
    
D. Coloratuursoubrette
Blondchen in
Adele in
Die Fledermaus (* J.Strauss)
Zebinetta in
Ariadne auf Naxos (*R.Strauss)  
 
E. Soubrette
Benaming voor de zangeres die in opera en operette de rol van de ondeugende, intrigerende jonge vrouw vertolkt ( bv.kamermeisje)
Serpina in
La Serva padrone (*Pergolesi )  
Papagena in
Die Zauberflöte (*Mozart)
Marcellini in
Fidelio (*Beethoven)
Despina in
Cosi fan tutte (*Mozart )
                     
     F. Soprano lirico leggiero
Een Lyrische sopraan
Micaela in
Carmen (*Bizet)
Marguerite in
Faust (*Gounod)
Nedda in
I Pagliacci (*Leoncavallo)
         
G. Soprano Lirico 
Dit is de ~spil~ der sopranen, de meest veelzijdige, die ook, als zij een dramatische inslag heeft zwaardere rollen kan zingen. Het is opvallend hoe vrijwel al deze figuren passief van karakter zijn. Puur lyrische sopranen. (Voor zover men een stem in een bepaald hokje kan plaatsen)
Pamina in
Die Zauberflöte (*Mozart)
Aghate in
Der Freischütz (* v. Weber)
Cio-cio-san in
Madame Butterfly (*Puccini)
Mimi in
La Bohème (*Puccini )
                                
H. Soprano Lirico Spinto                                                                         
(In Duitsland Jugendlich dramatisch en in Frankrijk Demi-caractère) Deze vormt de overgang van lyrisch sopraan naar de dramatische. Feitelijk is zij lyrisch met een dramatische inslag en een feller temperament. Haar meeste rollen vindt men in het modernere repertoire.
Elisabeth in
Tannhäuser (*Wagner)
Siglinde in
Die Walküre (*Wagner)
Desdemona in
Otello (*Verdi )
Tosca in
Tosca (*Verdi )
Ariadne in
Ariadne auf Naxos (*R. Strauss)
 
I. Sopraan Drammatico                                                                                           
Er is tussen de Italiaanse dramatische sopraan en de Duitse Hochdramatische een uiterst klein verschil. De eerste is donkerder van klank, maar moet in staat zijn een stralende hoge C`te zingen. De Duitse Hochdramatische is helderder en doordringender van klank. De Franse dramatische sopraan heet ~Falcon~ naar de Franse zangeres Cornélie Falcon (1812-1897) Het is een Frans gebruik om stemsoorten te noemen naar de eerste karakteristieke exponent daarvan. Dit type houdt het midden tussen ~Soprano dramatico~ en de ~Hochdramatische~. Tenslotte is er nog een soort sopraan die men speciaal in Duitsland een ~ZwischenfachSangerin~ noemt. Zij heeft helemaal geen bepaald stemtype maar een omvangrijke stem, die een groot aanpassingsvermogen heeft. Meestal is zij een bijzonder goed actrice en specialiseert zich in die rollen welke een meer dan normaal speeltalent vereisen, in welk stemvak dan ook.
Leonore in
Fidelio (*Beethoven)
Norma in
Norma (*Bellini)
Aïda in
Aïda (*Verdi)
Isolde in
Tristan und Isolde (*Wagner)
Brünhilde in
Der Ring des Nibelungen (*Wagner)
               
Tussen al deze soorten sopraanstemmen heerst een levendig verkeer. Ten eerste bestaat altijd de mogelijkheid dat een sopraanstem in de loop der jaren zwaarder of lichter wordt en van karakter verandert Bepaalde Lyrische stemmen kunnen bepaalde dramatische rollen zingen. Iedere stem is individueel en heeft weer andere specifieke mogelijkheden.
 
II. ALT  
Benaming voor een vrouwenstem (of jongensstem) waarvan de omvang reikt van ongeveer
G tot G" In het operarepertoire wordt deze stemsoort onderscheiden in.
 
A. Dugazon (Altsoubrette)
Dit is de lichtste mezzosopraan, die uitblinkt in humoristische rollen, waarbij de nadruk op het spel licht. In feite is het een iets donker gekleurde soubrette, en in vele landen rekent men haar tot de sopranen.
Amor in 
Orfeo ed Euridice (*Gluck)
Annchen in
Der Freischütz (*Weber)
                        
     B. De Lyrische Coloratuur-Alt
Deze stem is bijna een eeuw lang in onbruik geraakt, omdat er geen nieuwe rollen voor geschreven werden.De Alt rollen in diverse opera`s vallen hieronder, maar de soort is nu vermengd met de mezzosopraan (Galli-Marié)
Rosina in
Il barbiere di Siviglia (*Rossini )  
Isabella in
L`Italiana in Algeri (*Rossini )  
Angelina in
La Cenerentola (*Rossini )  
                                             
C. Mezzosopraan
Dit is de lichtere Alt, die minder donker gekleurd is en tevens ook bepaalde dramatische sopraanrollen kan zingen. Staat wat betreft timbre, tussen contralto en dramatische alt in maar heeft meer mogelijkheden.
Eboli in
Don Carlos (*Verdi )  
Amneris in
Aïda (*Verdi )
Leonora in
La favorita (*Donizetti )
Fricka in
Das Rheingold / Die Walküre (*Wagner)
Octavian in 
Der Rosenkavalier (*Strauss)
                                                                         
D. Dramatische -Alt
Dit is een zangeres met een meer donker gekleurde stem, dan de mezzosopraan, maar toch met een behoorlijk ontwikkelde hoogte, zelfs een twee gestreepte C``
Azucena in
Il Trovatore (* Verdi )
Ulrica in
Un ballo in maschera (* Verdi )
Fidès in
Le Prophète (*Meyerbeer)
Dalila in
Samson en Dalila (* Saint-Saëns)
Geneviève in
Pelléas et Mélisande (*Debussy)
                                            
     E. Contralto                                
     Zeer zeldzaam en in de opera weinig voorkomend. Zij hebben een kortere stem dan de altcollega`s en het repertoire is beperkt. De laagste en van timbre donkerste vrouwenstem.                                   
Orfeo in
Orfeo ed Euridice (* Gluck )
Erda in
Der Ring des Nibelungen (* Wagner)
Lucrezia in
Lucrezia Borgia (* Donizetti )
                 
 
Countertenor (hoogste mannelijke stemregister, wordt ook alt of contratenor genoemd. Vergelijkbaar met contraltro. Belangrijke rollen in Engelse vocale muziek in de 16e - 17e eeuw. Ingezet bij o.a. de oude muziek, benadert de castraat.
                             
III. TENOR 
Sinds de 16e eeuw wordt de term tenor uitsluitend gebruikt voor de hoogste mannenstem. C tot C`` Ook tenoren zijn in vele nuances onderverdeeld. De countertenor zingt alles in falset met een nagebootste vrouwenstem. In de opera komt hij bijna niet voor. Men gebruikt hem in de laatste jaren wel om castraatsopraan partijen te zingen, maar zijn timbre wijkt zeker totaal af van een 18e eeuwse castraatstem. In het operarepertoire onderscheidt men.
 
A. Tenor Leggiero
Een zeer lichte stem, die doorgaans de kracht mist om de hoogste tonen te zingen , tenzij het in falset kan.
Don Fernando in
Cosi fan tutte (*Mozart)
Almaviva in
Il barbiere di Siviglia (*Rossini)
Nemorino in
L`Eliser d`amore (*Donizetti)
Pollione in
Norma(*Bellini)
Nadir in
Les pêcheurs de perles (*Bizet)
 
B. Tenor Lirico                                                                                                              
Hij komt overeen met de lyrische sopraan, en heeft dezelfde mogelijkheden. Doorgaans zingt hij ook het repertoire van tenor leggiero en heeft hij de mogelijkheid om op latere leeftijd ook rollen met een dramatisch accent te zingen.
    
     C. Tenore Lirico Spinto
Of Demi Caractere (Frans) Jugendlicher Heldentenor (Duits)
Dit is de overgang naar de dramatische tenor.
Cavaradossi in
Tosca (*Puccini )  
Florestan in
Fidelio(*Beethoven )
Don José in
Carmen (*Biset )  
Lohengrin in
Lohengrin (*Wagner )
     
    D. Tenor Robusto  
Tristan in
Tristan und Isolde (*Wagner)
Tannhäuser in
Tannhäuser (*Wagner)  
Siegfried in
Siegfried (*Wagner)  
Radames in
Aïda (*Verdi)
 
    E. Tenore di Forsa  
Manrico in
Il Trovatore (*Verdi)  
Arturo in
I Puritani (*Bellini)
Raoul in
Les Huguenots (*Meyerbeer)
Arnoldo in
Guillaume Tell (*Rossini )
     
     F. Tenor Buffo
Alle mannelijke buffo stemsoorten hebben een speciale komische onderafdeling.
De buffo tenor is verwant aan de tenore leggiero. Hij heeft een licht buigzame maar doordringende heldere stem en moet een goed ontwikkeld falset register hebben. Men onderscheidt nog de lyrische van karakter buffo`s. Daar hun repertoire niet bijzonder groot is zingen veel buffo tenoren tevens zgn. comprimario rollen.
(Een comprimario is een tweede rol in een opera of zangstuk. Een ondersteunende zanger).
 
Jacquino in
Fidelio (*Beethoven)
David in
Die Meistersinger v Nürnberg (*Wagner)
Goro in
Madame Butterfly (*Puccini)
Don Basilio in
Le Nozze di Figaro (*Mozart)
 
 
IV. BARITON  
Een benaming die nog geen eeuw oud is. Feitelijk zijn baritons hoge bassenHet is de mannenstem waarvan de omvang van ongeveer F tot F 1 reikt.In het operarepertoire wordt deze soort onderscheiden in
 
         A. Bariton  Martin
(Overwegend in het Franse repertoire) Hoge bariton, qua timbre een donkergetinte tenor, maar hij mist de hoge tonen. De mezzosopraan onder de mannen. In Frankrijk worden traditioneel alle operettehelden door deze stemsoort gezongen
Pelléas in
Pelléas et Mélisande (*Debussy)
Mârouf in
Mârouf,Savetier de Caïre (*Rameau)
 
         B. Lyrische Bariton
Het equivalent van de lyrische sopraan en de tenor en dus de meest voorkomende zanger met het grootste repertoire.
Dr. Malatesta in
Don Pasquale (*Donizetti )
Don Giovanni in
Don Giovanni (*Mozart)
Figaro in
Il Barbiere di Siviglia (*Rossini )
Wolfram in
Tannhäuser (*Wagner)
Valentin in
Faust (*Gounod)
Rodrigo in
Don Carlos (*Verdi )
 
C. Baritono Brillante
(Spielbariton) Een Buffo onder de baritons. Deze typische bariton heeft een lichte heldere doordringende stem. In vele gevallen zingen zij tevens een deel van het lyrische repertoire vooral in hun jongere jaren.
Beckmesser in
Die Meistersinger v Nurnberg (*Wagner)
Maestro Spinelloccio in
Gianni Schicchi (*Puccini )
 
D. Heldenbariton
Een zware brede stem, meestal donker gekleurd.
Nabucco in
Nabucco (*Verdi )
Hans Sachs in
Die Meistersinger v Nurnberg (*Wagner)
Wotan in
Die Walkure (*Wagner)
Kurwenal in
Tristan und Isolde (*Wagner)  
Scarpia in
Tosca (*Puccini )  
Amonasro in
Aïda (*Verdi )
Rigoletto in
Rigoletto (*Verdi )
                                            
                      
V. BAS  
De laagste mannenstem waarvan de omvang ongeveer van C tot C1  reikt. In het operarepertoire wordt deze stemsoort onderscheiden in.
 
        A. Basso Profondo
Of Basse noble. klankvol diep en statig.
Marcel in
Les Hugots (*Meyerbeer)
Boris Godoenov in
Boris Godoenov (*Moessorgski )
Sarastro in 
Die Zauberflöte (*Mozart)
         
       B.Basso Cantate
Of Basse Chantante Lyrisch.  
Mephistopheles in
Faust (*Gounod)
Lothario in
Mignon (*Thomas)
Escamillo in
Carmen (*Biset)  
Capulet in 
Roméo et Juliette (*Gounod)
Golaud in
Pelléas et Mélisande (*Debussy)
       
      C. Basso Buffo
Feitelijk is dit een onderdeel van de eigenlijke bas, komisch.
Osmin in
Die Entfuring aus dem Serail (*Mozart)
Leporello in 
Don Giovanni (*Mozart)
Don Pasquale in
Don Pasquale (*Donizetti )  
Don Alfonso in 
Cosi fan tutte (*Mozart)  
Alidoro in
La Cenerentola (*Rossini )
Dokter Bartolo in
Le Nozze di Figaro (*Mozart )