Dvorák - Antonin Dvorák

Antonin Dvorák.jpg

componist

* Nelahozeves 08 - 09 - 1841    
† Praag 01 - 05 - 1904

Antonin Dvorák, Tsjechisch componist en dirigent. Geboren op 08-09-1841 in Nelahozeves (Mulhausen), een dorpje gelegen aan de Moldau, zo'n 70 kilometer ten noorden van Praag. Zijn vader was slager en herbergier, zijn moeder werkte op het slot Lobkowitz, het nabijgelegen kasteel. Het gezin telde acht kinderen, waarvan Antonin de oudste was. Zijn vader verdiende wat bij met citer spelen, en van hem kreeg Antonin zijn eerste muzieklessen. Gelukkig trof Dvorák op de lagere school een muzikale onderwijzer die hem vioolles gaf. Ze waren arm, en het was de bedoeling dat Antonin het werk als slager van zijn vader over zou nemen, maar hij richtte zich steeds meer op de muziek.

Op zijn veertiende jaar ging hij naar Zionice waar hij les kreeg van Antonín Liehmann, die behalve leraar Duits ook organist was van de plaatselijke kerk en nog verscheidene andere instrumenten bespeelde. Zo kwam Dvoraks muzikale ontwikkeling tot bloei en begon zijn carrière als musicus. Zijn leraar kon Antonins vader overtuigen van zijn talent. Met financiële steun van een oom ging Dvorák in 1857 naar Praag, om aan het conservatorium o.a. orgel te studeren.

Na zijn afstuderen in 1859 verdiende hij de kost door in koffiehuizen, en later als altviolist in het dansorkest van K. Komzák te spelen. Zo werd zijn belangstelling voor muzikale dansvormen gevormd die van invloed zou zijn voor zijn latere werk. Hij gaf ook pianoles, maar niemand wist dat hij ook muziek componeerde. Bij de Tsjechische opera werkte hij van 1862 tot 1871 als altviolist (vanaf 1866 o.l.v. Smetana), en daarna kwam hij bij het Nationaal Theater te Praag.

In 1865 deed hij mee aan een wedstrijd met zijn Eerste Symfonie. Dit werd helaas geen succes, en zijn muziek kreeg hij niet terug. Zijn eerste opera, Alfred (naar Th. Körner, Duitse tekst), voltooide Antonin Dvorák in 1870. In 1872 had hij succes met "De erven van de Witte Berg", (een patriottische hymne voor gemengd koor en orkest). Hij stopte met zijn werk als opera - altviolist en werd organist aan de St.-Adalbertuskerk. In 1873 trouwde hij met de goudsmiddochter Anna Cermak (een zeer gelukkig huwelijk).

Zeer belangrijk voor zijn carrière was de ontdekking van zijn talent In Wenen. In 1874 vroeg Dvorák een Oostenrijkse staatsbeurs aan voor arme kunstenaars. Hij leverde hiervoor zijn Symfonie in Es in, plus ander werk. De commissie die hem beoordeelde bestond uit de componist Brahms, criticus Hanslick en de dirigent Herbeck. n 1875 kreeg hij een beurs voor vier jaar. Johannes Brahms introduceerde hem bij zijn uitgever Simrock en bracht hem in contact met de dirigenten Richter en von Bülow. Zij propageerden zijn werken in het buitenland. Als dirigent van eigen werk verwierf Dvořák ondertussen meer bekendheid. In 1874 componeerde Dvorák  "De Tsjechische Suite" (als manuscript getiteld Suite). Première 16-05-1879. Deze titel dekt de inhoud want drie van de vijf delen zijn hebben namen van Tsjechische dansen.

In 1879 ging hij voor het eerst naar Engeland, was daar zeer populair en kreeg eervolle onderscheidingen (hij kwam daar later nog achtmaal). In 1884 werd hij lid van de Londen Philharmonic Society, en in 1890 gaf de universiteit van Cambridge hem een eredoctoraat. Datzelfde jaar werd hij professor aan het conservatorium van Praag terwijl de universiteit van Praag hem eveneens het eredoctoraat schonk. Hij ging op tournee in Oostenrijk, Duitsland en Rusland. Zijn vriendschap met Tsjaikovski leidde tot uitnodigingen voor concerten in Moskou en Petersburg, die geestdriftig werden ontvangen.

In de Verenigde Staten, was hij van 1892 tot 1895 artistiek leider van het conservatorium te New York. Voor die betrekking kreeg hij vorstelijke bedragen aangeboden, en na lang aarzelen besloot hij samen met zijn familie de grote stap te zetten. Zijn eigenaardige maniakale interesse voor locomotieven (hij noteerde in het station van Praag alle types met nummer en uurrooster!) werd vervangen door die voor stoomschepen in de Newyorkse haven. En de duiven uit de bossen van Tsjechië vond hij terug in het enorme Central Park.

Verder werd zijn heimwee verdreven in het door Tsjechische kolonisten gebouwde dorpje Spilville in de staat Iowa. De muziek van de negers inspireerde hem. Elementen daarvan vinden we o.a. terug in de symfonie "Uit de Nieuwe Wereld" (opus 95, 1893). De stijl is wel van Dvorák zelf. Hij schreef negen symfonieën. De laatste, "Uit de Nieuwe Wereld" , is de meest populaire.

In 1894 liep zijn contract in Amerika ten einde. Hij keerde terug naar Bohemen en werd van 1901 tot zijn dood (1904) directeur van het conservatorium in Praag.
Dvorák maakte alleen nog korte reizen naar Wenen en Vysoká. Dvorák's muziek ligt zo goed in het gehoor. Daardoor zou je denken dat hij het met groot gemak heeft geschreven, maar pas na veel wikken en wegen en herschrijven ontstond de definitieve versie van een compositie. Het resultaat was een aantal werken van hoge kwaliteit waarvan er veel nog steeds op het repertoire staan.

Dvorák was grotendeels autodidact. Hij loste zijn problemen op zonder academische kennis, en regels lapte hij aan zijn laars. Hij wilde een opera schrijven beter dan die van Smetana. Hij deed elf pogingen, en besteedde er zijn laatste jaren aan. Ook schreef hij nog vier prachtige religieuze werken "De Stabat Mater" de "Mis in D", het "Requiem" en het "Te Deum", vergelijkbaar met de besten van zijn tijdgenoten Liszt, Bruckner en Verdi.

Dankzij de inspanningen van Dvorák is de Nationale School van Tsjechische Muziek opgezet. Daardoor kunnen we nu nog genieten van deze karaktervolle muziek.
Zijn voorliefde voor treinen werd hem uiteindelijk fataal. In 1904 liep hij tijdens een wandeling naar het station van Vinohrady een verkoudheid op, waarna hij het bed moet houden. Op 1 mei 1904 overleed Dvořák.
 

Opera`s

Alfred (1870, Olomouc)
Libretto van Karl Theodor Kömer. gebaseerd op het verhaal van de Engelse Koning Alfred de Grote.
Heroïsche opera in 3 aktes.
Plaats en tijd.
Première. Olomouc10-12-1938.
Alfred is de enige opera van Dvorák die in het Duits is gescheven. Deze opera werd pas na de dood van Dvorák opgevoerd en was  voor deze première vertaald in het Tsjechisch.

Kral a uhlir (De koning en de kolenbrander) (1871, Praag)
Libretto van versie I    Bernard J. Lobesky
Libretto van versie II   Bernard Guldener
Libretto van versie III, akte 3  Bernard Guldener en Václav Juda Novotny
Opera in 3 aktes.
Plaats en tijd.
Première. versie I Praag op 28-05-1929
               versie II Praag 24-11-1874
               versie III Praag 15-06-1887.

Trvdé palice opus 17 (De stijfkoppen) B46 (1874, Praag)
Libretto van Josef Štolba.
Opera in 1 akte.
Plaats en tijd.
Première. Praag op 02-10-1881

Vanda (1875, Praag) B 55
Libretto van Václav Beneš Sumavský en Frantisek Zakreis, naar Julian Surzycki 
Tragische opera in 5 aktes.
Plaats en tijd.
Première. Praag op 17-04-1876.

Selma sedlák
(De boer als schelm) B 67 (1878, Praag)
Libretto van Josef Otokar Vesely
Tragische opera in 2 aktes.
Plaats en tijd.
Première. Praag op 27-01-1878.

Dimitrij opus 64 B (1882, Praag)
Libretto van Marie Červinková-Riegrová naar het drama "Dimitr Ivanovic van Ferdinand Bretislav Mikovec.
Grote opera in 4 aktes.
Plaats en tijd.
Première. Praag op 08-10-1882.

Jakobin opus 84 B 159 (De jakobijn)(1889, Praag)
Libretto van Marie Červinková-Riegrová
Grote opera in 3 aktes.
Plaats en tijd.
Première. Praag op 12-02-1889.

Čert a Káča opus 112 B 201 (De duivel en Katinka)(1899, Praag)
Libretto van Adolf Wenig naar een Tsjechisch volkssprookje
Grote opera in 3 aktes.
Plaats en tijd.
Première. Praag op 23-11-1899.

Rusalka opus 114 B 203 (1901, Praag)
Libretto van Jaroslav Kvapil,
naar `Undine`(vertelling) van Friedrich de la Motte Fouqué.
naar `De kleine zeemeermin (spookje) van Hans Christian Andersen.
naar `Die versunkene Glocke` (toneelstuk) van Gerhart Hauptmann.
Opera, Lyrisch sprookje in 3 aktes.
Plaats en tijd. Sprookjesachtige plaats bij het meer van een kasteel, sprookjestijd
Première. Praag (Nationale Theater) op 31-03-1901.

Armida opus 115 B 206 (1903, Praag)
Libretto van Jaroslav Vrchlický (Emil B. Frida) naar hun vertaling van Torquato Tasso`s  "La Gierusalemme liberata ovvero Il Goffredo".
Grote opera in 4 aktes.
Plaats en tijd.
Première. Praag op 25-03-1904.


Andere werken 

Dramatische werken 

Symfonieën

Kamermuziek

Koorwerken

Liederen
.