Das Rheingold

Das Rheingold.jpg

Richard Wagner 

   

(Bonn 06-06-1998/Oper der Stadt Bonn)  

Libretto van Richard Wagner
Opera in 1 akte
Plaats en tijd. Denkbeeldir in en rond de rivier de Rijn en de grotten van Nibelheim, mythologische tijd.
Première München (Hoftheater) op 22-09-1869

Deel 1 Uit Der Ring des Nibelungen (Een theaterfestival voor een vooravond en 3 dagen) 

De 1e uitvoering van de volledige cyclus was in Bayreuth op 14-08-1876, Das Rheingold, Die Walküre 15-08-1876, Siegfried 16-08-1876 en Die Götterdämmerung 17-08-1876.

Vooravond Das Rheigold 1 akte
Dag 1 Die Walküre 3 aktes
Dag 2 Siegfried 3 aktes
Dag 3 Die Götterdämmerung 3 aktes

ALBERICH bariton
MINE tenor
WOGLINDE    (Rijndochter) sopraan
WELLGUNDE  (Rijndochter) sopraan
FLOSHILDE    (Rijndochter) alt
FASOLT         (reus) bas
FAFNER         (reus) bas
WOTAN         (god) bas / bariton
FRICKA         (god) mezzosopraan
FREIA           (god) sopraan
LOGE            (god) tenor
DONNER     (god) bariton
FROH           (god) tenor
ERDA            (god) alt

Aan en in de Rijn.
Oertijd.
Eerste toneel
De bodem van de Rijn, met scherpe rotsen.
De drie Rijndochters zwemmen spelend rond, waarbij Flosshilde waarschuwt dat ze beter op het goud moeten passen. De Nibelungen-dwerg Alberich slaat de nimfen verliefd gade en zou niets liever willen dan een van hen vangen. Flosshilde waarschuwt haar zusters weer. Alberich heeft echter momenteel meer interesse voor de sierlijke bewaaksters van de schat. Hij klimt hijgend en proestend naar boven, maar als hij vlak bij Woglinde gekomen is, duikt deze het water in.

Wellgunde doet daarop net of zij belangstelling voor de mismaakte dwerg heeft, maar ook zij weet zich op het juiste moment aan zijn greep te onttrekken. Daarop speelt Flosshilde hetzelfde spelletje met hem. Alberich probeert in zijn machteloze woede een der drie nimfen te grijpen, maar zij zijn steeds vlugger dan hij.

De zon schijnt nu recht op de rots waar de goudschat ligt die de Rijndochters moeten bewaken en Alberich vraagt daar de betekenis van. Als hij hoort dat de bezitter van deze schat heerser over de aarde zal worden als hij uit het goud een ring maakt, wordt zijn belangstelling gewekt. Woglinde vertelt erbij dat dit alleen geldt voor diegene die de liefde afzweert. Daarom is Alberich ongevaarlijk want die staat in liefdesbrand voor hen drieën.

Plotseling springt Alberich naar hen toe waarop de nimfen luid lachend uit elkaar zwemmen. Zijn aanval was echter niet op hen gemunt maar op het nu onbewaakte goud. Hij grijpt dit en zweert de liefde af. Onder luid geweeklaag van de Rijndochters wordt het toneel duister om na een tussenspel weerlicht te worden.

Tweede toneel
Een berglandschap met op de achtergrond een machtig burchtcomplex.
De goden Wotan en Fricka liggen slapend op de voorgrond. Fricka ontwaakt en toont haar man de burcht die juist gereedgekomen is, gebouwd door de reuzen Fasolt en Fafner. Wotan begroet zijn nieuwe Walhall, maar Fricka herinnert hem aan de prijs die hij de reuzen voor hun arbeid te betalen heeft: de jonge godin Freia, Fricka's zuster.
Deze komt aangesneld en roept om hulp, omdat de reuzen haar reeds opeisen.

Niet lang daarna wordt zij door de reuzen achtervolgd en zij herinneren Wotan aan de gemaakte afspraken. Hij doet eerst alsof hij zijn beloning in scherts had voorgesteld, omdat hij tijd wil winnen tot de slimme vuurgod Loge hem komt bijstaan. Hij is niet van plan Freia af te staan, daar zij het is die de goden met haar gouden appels het eeuwige leven geeft. De reuzen staan echter op hun stuk, grijpen Freia en willen haar met geweld meeslepen.

Twee andere goden, Donner en Froh, komen aanlopen om haar te beschermen, de eerste met zijn zware hamer waarmee hij de donder veroorzaakt. Wotan steekt echter zijn speer tussen de twistende goden en zegt dat er geen geweld gebruikt mag worden. Zijn speer moet de verdragen beschermen. Op dat moment komt eindelijk de langverwachte Loge op. Deze prijst het prachtige bouwwerk, dat zo solide door de reuzen is gebouwd. Hij zegt dan dat hij overal gezocht heeft naar iets dat hij de reuzen in ruil voor Freia kan aanbieden, maar niets gevonden heeft dat tegen een vrouw opweegt. Maar hij zegt dan dat een zekere Alberich er niet zo over denkt en vertelt van diens goudroof.

Daarmee wekt hij de hebzucht van de reuzen op, vooral van Fafner, die bereid is Freia te ruilen voor de ring die Alberich intussen uit het goud gesmeed heeft. Fasolt zou liever Freia behouden, maar laat zich ten slotte door zijn broer overreden. Tot de goden hun ring kunnen aanbieden nemen zij Freia echter als onderpand met zich mee. De afwezigheid van Freia maakt dat de goden er vermoeid en oud uitzien.

Daarop besluit Wotan naar Nibelheim te gaan om het goud daar weg te halen. Loge merkt ironisch op om het aan de Rijndochters terug te geven?' maar Wotan legt hem het zwijgen op. Met Loge verdwijnt hij door een rotsspleet en een volgend intermezzo schildert hun afdaling naar Alberichs rijk.

Derde toneel
Langs hamerende dwergen komen zij in de onderaardse grotten van de Nibelungen.
Hier spoort Alberich zijn onderdanen aan tot zwaardere arbeid, in het bijzonder zijn broer Mime, die hij de opdracht had gegeven een Tarnhelm te maken, een helm die de drager onzichtbaar kan maken en hem in elk gewenst wezen kan veranderen. Mime doet of het voorwerp nog niet klaar is, maar Alberich pakt hem de helm uit handen en neemt ter plekke een proef. Hij wordt onzichtbaar en geeft zo Mime een pak slaag om daarna, onzichtbaar, paniek te brengen onder zijn onderdanen.

Op dat moment komen Wotan en Loge in Nibelheim aan en horen de bittere klachten van Mime aan. Zij zeggen dat zij gekomen zijn om hem te helpen en het Nibelungenvolk te bevrijden. Alberich komt tierend terug, met de ring aan zijn vinger; hij koestert argwaan jegens de vreemdelingen. Hij pocht met zijn macht die hem spoedig heerser over de gehele aarde zal maken. Loge is echter sceptisch en wil daar eerst bewijzen van zien. Hij wil niet aan de Tarnhelm geloven voordat hij het voorwerp in actie gezien heeft.

Alberich loopt in die val en verandert zich eerst in een gevaarlijke draak, waarvoor Loge zich erg bevreesd aanstelt.
Hij zegt echter dat het veel veiliger zou zijn zich in een klein beest te veranderen dan in een groot omdat een klein dier zich overal kan verstoppen. Alberich toont aan dat ook dat mogelijks is en verandert zich in een pad. Vliegensvlug zet Wotan daar zijn voet op. Alberich krijgt zijn oude gedaante terug maar wordt nu door Wotan en Loge gegrepen, die hem mee naar de aarde terugvoeren, wederom langs de ijverig hamerende dwergen.

Vierde toneel

Hetzelfde als het tweede.
Loge en Wotan komen met de gevangen Alberich uit de rotsspleet te voorschijn. Als losgeld voor zijn vrijheid vragen zij de Nibelungenschat. Alberich bedenkt dat hij ten slotte de ring nog bezit en gaat hiermee akkoord. Hij kust de ring en gebiedt zijn onderdanen de hele schat boven te brengen en voor de goden op te stapelen. Loge zegt dat de Tarnhelm er ook bij hoort. Eindelijk is de hele schat compleet, maar Wotan merkt dan op dat Alberich ook nog een ring aan de vinger draagt en eist die ook op als deel van het losgeld. Ondanks alle protesten van Alberich rukt hij hem de ring van de vinger.

Loge maakt nu Alberichs banden los en zegt dat hij vrij is. Zijn eerste daad als vrij man is, de ring en ieder die hem bezit te vervloeken. Intussen ziet Loge in de verte Fasolt en Fafner met Freia aankomen, terwijl van de andere kant de goden naderen. Zodra Freia naderbij komt wordt het lichter en herkrijgen de goden hun jeugdige uiterlijk.

De reuzen eisen hun schat op, hoewel het duidelijk is dat Fasolt spijt van de ruil heeft. De schatten moeten hoog worden opgestapeld zodat Freia er geheel achter kan verdwijnen en geen der reuzen haar meer kan zien. De gierige Fafner drukt de sieraden in elkaar om de stapel steeds maar hoger opgestapeld te krijgen. Tenslotte ziet hij nog juist het bovenste van Freia's haar, zodat ook de Tarnhelm er nog opgegooid moet worden. Fasolt kijkt door de stapel heen en ziet zo plotseling Freia's oog. Dat gat moet gedicht worden, maar er is niets van de schat meer over.

Fafner ontdekt echter de ring aan Wotans hand. Het is nu diens beurt om te protesteren, maar Fasolt is maar al te blij een excuus te hebben om de ruil ongedaan te maken. Hij pakt Freia al beet, en de goden dringen er bij Wotan op aan de ring aan de reuzen af te staan. Hij blijft weigeren. Op dat ogenblik rijst Erda, de godin der aarde, op uit de grond. Zij waarschuwt Wotan voor de vloek die aan de ring kleeft,  Weiche, Wotan, weiche. Zij voorspelt onheil over de goden en weet dan eindelijk Wotan ertoe te bewegen om de ring aan de reuzen te geven. Deze laten Freia los, die verheugd door haar broers en zusters wordt geliefkoosd.

De vloek van de ring wordt echter direct merkbaar als Fasolt en Fafner bij het verdelen van de schat ruzie krijgen, en Fafner met zijn enorme stok Fasolt dood slaat. De goden zijn ontzet en Wotan is nu van de vloek overtuigd. 
Dan slaat Donner met zijn machtige hamer de nevels uit elkaar en spant Froh een regenboog naar de nieuwe burcht die door Wotan "Walhall"genoemd wordt,  Abendlich strahlt der Sonne Auge.

Terwijl de goden over de regenboog de burcht betreden klinkt uit de diepte der Rijnvallei het klagende gezang van de Rijndochters die zich over de roof van hun goud beklagen. Huichelachtig geeft Loge hun de raad zich voortaan te spiegelen aan de nieuwe glans der goden.    

 

(Bonn 06-06-1998 / Oper der Stadt Bonn)  

MARKSOUSTROT   dirigent
LOTHAR KONIGS dirigent
SIEGFRIED SCHOENBOHM regie
WOLFGANG REUTER decor & kleding
BARBARA KUGEL kleding
THOMAS ROSCHER licht
Bezetting  
MAX WITTGES Wotan (bas / bariton)
HEIKKI  KILPELAINEN Wotan (bas / bariton)
ROBERT W. OVERMAN Donner (bariton)
AXEL MENDROK Donner (bariton)
TOMMASO RANDAZZO Froh (tenor)
ALEXANDER SPEMANN Froh (tenor)
ALFONS EBERZ Loge (tenor)
FRANZ - JOZEF KAPELLMANN Alberich (bariton)
WICUS SLABBERT Alberich (bariton)
HEINZ GOHRIG Mime (tenor)
EBERHARD  F. LORENZ Mime (tenor)
MICHAEL EDER Fasolt (bas)
VIDAR GUNNARSSON Fasolt (bas)
HANS-GEORG MOZER Fafner (bas)
JULIA JUON Fricka (mezzosopraan)
ANITA MONTI Freia (sopraan)
ANJA VINCKEN Freia (sopraan)
LEANDRA OVERMANN Erda (alt)
DANIELA  BRUERA Woglinde (sopraan)
ANN - CHRISTINE LARSSON Woglinde (sopraan)
SUSANNE BLATTERT Wellgunde (sopraan)
SUSANN VEGH Wellgunde (sopraan)
ANNE GREILING Flosshilde (alt)
LUCIA NAVIGLIO Flosshilde (alt)